Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Aleph.] [1]Hoe heeft de Heere [2]de dochter Sions [3]in Zijn toorn [4]bewolkt? Hij heeft de [5]heerlijkheid van Israel [6]van den hemel [op] de aarde nedergeworpen; en Hij heeft [7]aan de voetbank Zijner voeten niet gedacht [8]in den dag Zijns toorns. 1. Zie boven hfdst.1 vs.1. 2. Dat is, het volk van Jeruzalem, hetwelk Gode zo lief en waard placht te zijn, als een dochter haren ouders. Zie Ps.87:2. 3. Zijnde over haar onstoken vanwege hare zonden en menigvuldige overtredingen. 4. Of, met ene wolk bedekt; de zin is: In de plaats, waar God de Heere eertijds zijn volk met een dikke wolk ten goede bedekt heeft, daar bedekt Hij hen nu met een dikke wolk van menigerlei ellende. 5. Dat is, den heerlijken staat, waarin Hij zijn volk geplant had. Of versta hier door de heerlijkheid van Israel de ark des verbonds; gelijk 1 Sam.4:21,22. 6. Dat is, van den hoogsten trap der voortreffelijke heerlijkheid tot den nederigsten stand der ellende; vergelijk Obad.:4; Ps.102:11; Matth.11:23. 7. Dat is, aan zijnen tempel en aan den godsdienst, dien men daarin oefende; of versta door de voetbank de ark des verbonds; zie 1 Kron.28:2; zie ook Ex.25:18,19,20; 2 Sam.6:2; 2 Kon.19:15; Ps.99:5, en Ps.132:7. 8. Te weten als Hij in zijn toorn Jeruzalem door de Chaldeen heeft laten verdelgen.